Terug naar kaart

Het verhaal van Christiaan Schouten

Christiaan, zoon van Christiaan Schouten en Jannetje Lagas werd op 10 december 1778 gedoopt te ’s-Gravenhage.
Op 26 augustus 1799 trad hij als grenadier in dienst bij het Bataafse leger met een contract tot 14 oktober 1802. Hij ging echter voortijdig met ontslag: op 18 november 1801, vermoedelijk in verband met zijn aanstaande huwelijk. Hoe hij in de voorafgaande periode in Leiden terechtkwam is nog volstrekt onduidelijk, maar mogelijk was hij daar gelegerd.
Hoe het ook zij, op 12 december 1801 trouwde hij met de te Zoeterwoude gedoopte Marijtje (Maria) Koopmans, dochter van Cornelia Langebeek-Koopmans, nadat zij op 27 november in ondertrouw waren gegaan.
Tot haar overlijden in 1808 baarde Maria drie kinderen waarvan de eerste op een leeftijd van twee maanden kwam te overlijden.
Al snel hertrouwd Christiaan op 15 oktober 1808 met Willemijntje (Wilhelmina, Hermina) van den Bogert, een huwelijk waaruit nog twee kinderen worden geboren.

In ieder geval in het tijdvak 1806-1809 woonde Christiaan in het zogenaamde commissarishuis te Zoeterwoude als knecht van Abraham van Pelt, de commissaris van de Delftse en Haagse schouw. Een schouw is de plek waar een veerdienst in stand wordt gehouden, een commissaris hield toezicht op het goed functioneren daarvan.
Het commissarishuis aan de Vliet 70-72 te Leiden.
Daarna is het een lange periode onduidelijk waar zij verblijven en wat voor werk hij verricht. De eerste duidelijke aanwijzing komt van de huwelijksakte van 1826 van zijn dochter Cornelia, waarop is vermeld dat hij werkt als bediende en woont op of bij de Doelenachtergracht (nu: 5e Binnenvestgracht). Het adres waar hij in meerdere woningen blijft wonen tot aan zijn dood op 12 oktober 1848.
Ook ontstaat er dan meer duidelijkheid over het werk dat hij verricht van af 1829 tot in 1842 werkt hij als overman bij de nachtwacht. Hij is dan voorman van de nachtwakers. Daarnaast wordt incidenteel ook genoemd: boodschapper (1826), bediende (1828), opperman (1828) en oppasser (1835).

Een nachtwaker, ook: klepperman, klapperman of klapwaker genoemd, ging al klepperend rond in stad of dorp met een klep (dat is een ratel) en de riep de uren af. Preventief was de functie bedoeld om misdadigers te waarschuwen en brand of ander onheil te signaleren. Eeuwen heeft dit beroep bestaan als symbool van waakzaamheid. Zij werkten in ambtelijk verband. In de 16e eeuw moest men een eed afleggen, waarin werd beloofd de taken goed te verrichten. Een organisatie naast die van de Schout (politie) en de Schutterij, dat is een soort plaatselijke weermacht, waarvan het lidmaatschap een vorm van dienstplicht was. De nachtwachtorganisatie had als eindverantwoordelijke een eigen commissaris. Voor de bewaking was de stad opgedeeld in een aantal kwartieren (wijken).
Pas in de loop van de 18e eeuw ging de Nachtwacht onder de politie ressorteren en in de loop van de 19e eeuw verdween deze ambtelijke organisatie geheel c.q. werd geïntegreerd in de politie. Het was een laag betaald baantje en werd nog minder betaald dan b.v. kaaskruier of sjouwer. Je kon er met je gezin niet van leven. Je moest overdag nog een baan hebben of je vrouw moest b.v. als wasvrouw of werkster voor extra inkomsten zorgen. Betaling geschiedde naar ‘waaktijd’, wat tot gevolg had dat men door de lange nachten in de winter meer verdiende dan in de zomer. Eigenaren van de bewaakte panden moesten aan de overheid een bijdrage betalen.

Bronnen:
wikipedia.nl
Familiekroniek 250 jaar Schouten, door Laurens Schouten.

Hieronymus van Alphen (1746-1803) schreef een kindergedicht over de klepperman waarin hij beschrijft hoe een kind rustig kan slapen terwijl de klepperman de wacht houdt:

Klepperman

Zou ik voor den klepper vreezen,
O! die lieve brave man
Maakt, dat ik gerust kan wezen,
En ook veilig slapen kan.
Moeder lief ’k geloof het vast,
Dat hij op de dieven past.

Schoon hij loopt door wind en regen,
’t Zingen wordt hij nimmer moe:
Goede God! geef hem Uw zegen,
Maar mijne oogjens vallen toe.
Lieve klepper! hou de wagt!
Ik ga slapen: goede nagt!

Bron: Spiegel van de Nederlandsche poezie door alle eeuwen. (1939) N.V. De Spiegel, Amsterdam