Barend Hendrik Schouten is geboren te 's-Gravenhage op 30 augustus 1878 als eerste kind van Hendrik Schouten en Aaltje Zwolsman. Hij werd opgeleid om hetzelfde beroep als zijn vader uit te gaan oefenen: stukadoor.
Een verkeerd uitgevoerde operatie aan, dan wel behandeling van een ontstoken zenuw in zijn heup had tot gevolg dat zijn linkerbeen niet meer mee groeide. Hij kon de ladder niet meer op en moest een ander beroep leren. Dat werd schoenmaker, wat wel zo makkelijk was, nu kon hij zijn eigen schoeisel maken: de ene hoge schoen normaal, de andere met een steeds dikker wordende zool, uiteindelijk tot wel 8 cm. Het ongemak had tot voordeel dat hij van de verplichting tot deelname aan de Nationale Militie werd vrijgesteld.
Om niet alleen door de Haagse straten te hoeven strompelen en toch de nodige beweging voor zijn been te krijgen, schafte hij zich een hond aan. Dat niet alle honden altijd even vriendelijk zijn, heeft hij gemerkt: één beet hem in zijn bovenlip. Het lidteken was aardig weg te werken door een -voor die tijd gewone- grote snor te laten groeien.
Zo getooid met een grote zwarte snor, liep hij de hond uit te laten in de Bankastraat in den Haag. Erg verlegen was hij niet: een groepje dienstmeisjes, die van het mooie weer liepen te genieten, floot hij na. Niet zonder resultaat, al is het natuurlijk de vraag, wie de meeste indruk maakte, de man of de hond. Zijn vrouw zou later zeggen: "Natuurlijk de hond, ik reageer toch niet op fluitende jongens?" De waarheid zal, zoals altijd, wel in het midden liggen.
Op 24 september 1902 trouwt Barend te Den Haag met Berber, de op 23 oktober 1876 te Sneek geboren dochter van Albert Hogendorf en Tjerkje Wielinga. Na het huwelijk ging Barend voor zich zelf werken en begon aan huis schoenen te lappen. Een hoek van de huiskamer werd zijn werkplaats. Hij had er een hekel aan alleen te zitten. Het huis aan de Sumatrastraat 28, waar ze in het begin woonden was één kamer groot, met een uitgebouwd keukentje en een gemeenschappelijke wasplaats op het plaatsje. De zolder was door Barend zodanig verbouwd, dat het mogelijk was een 'commensaal' te houden.
In het veel ruimere huis aan de Sneeuwbalstraat 214, waar ze na een aantal eerder verhuizingen op 3 juni 1932 naar toe verhuisden, zat hij voor de openslaande tuindeuren te werken, terwijl zijn kleinkinderen, in de vakantietijd, buiten in de box, met bewondering toekeken. Dit was tenminste een huis waar dat nog een beetje mogelijk was.
Hoewel Barend niet goed weg wist met de verschillende toonsoorten, zong hij, onder het werk, het hoogste lied. Hij was Doopsgezind grootgebracht en orgeltrapper in de Doopsgezinde Kerk aan de Paleisstraat, maar heeft in 1927 belijdenis gedaan in de Gereformeerde Kerk.
Het huis in de Sneeuwbalstraat moest in 1943 wijken voor de bouw van de "Atlantik-wal", die de Duitsers nodig meenden te hebben om een invasie vanuit Engeland tegen te gaan. Iedereen uit het ingestelde 'Sperrgebiet' moest vertrek-ken. Evacuatie was het mooie woord voor deze gedwongen verhuizing. Omdat Barend nog de nodige machines thuis had staan (gedeeltelijk door collegæ daar neer gezet) en als thuiswerker bij de Kamer van Koophandel stond ingeschreven, mochten ze in den Haag blijven en trokken op 22 maart 1943 naar de Cederstraat. Zelf schoenen maken was er lang niet meer bij, omdat grauwe staar zijn gezichtsvermogen te zeer had beperkt. De Schoenmakers Patroonsbond belastte hem daarom met het ophalen van de contributie. Dagelijks liep hij zijn rondjes en inde de contributiegelden. Bij thuiskomst vertelde hij waar hij geweest was en welk bedrag hij op de verschillende adressen had ontvangen. Berber schreef de verschillende namen en bedragen op: er mankeerde nooit ook maar ene cent.
Voor het echter zover was, konden de kinderen, er werden er vier geboren uit dit huwelijk, toen zij oud genoeg waren, na schooltijd, mooi helpen de gerepareerde schoenen weg te brengen. Onderweg hadden ze samen veel plezier en haalden alle mogelijke kattenkwaad uit.
Moeder Berber hield van een open deur. Iedereen, vooral haar broers en zuster, die allen in den Haag woonden en met al hun problemen, bij haar langs kwamen, vonden een gewillig oor, zolang ze tenminste niet gedronken hadden. Aan dronkenschap had ze een gruwelijke hekel. Haar vader en, vooral, schoonvader lustten er wel een. In die harde tijden vaak de enige mogelijkheid de zorgen te vergeten.
De werkplaats aan huis was voor haar geen probleem, dat was wel gezellig. Haar gastvrijheid zorgde wèl voor een probleem, toen de zoon van haar nicht, die naar den Haag moest om zijn dienstplicht te vervullen, op aanraden van zijn tante Weike, hen eens opzocht. Natuurlijk was die jongen welkom! Dat haar dochter hals over kop verliefd werd, daarop had ze niet gerekend en nog minder op het feit dat, toen hij weer terug ging naar Amsterdam, zij hem volgde. Nee, dat vond ze niet zo geslaagd.
In het St. Joan de Deo-ziekenhuis te Utrecht is hij Barend, omdat dat in den Haag niet mogelijk was, op voorspraak van zijn schoonzoon, aan de staar geopereerd, waardoor hij weer een groot deel van zijn gezichtsvermogen terug kreeg, maar nu hoefde hij niet meer te werken.
Het gezegde: 'Oude bomen moet je niet verplanten' was op Berber zeker van toepassing. Toen zij 82 jaar was verhuisde Berber met haar man naar het Rusthuis der Gereformeerde Kerk aan de Scheeperstraat, waar ze kamer 189 betrokken. Niet lang daarna moest ze op de gesloten afdeling worden opgenomen omdat ze totaal dement was geworden en niemand meer herkende. Zij overleed, 'eenzaam en alleen', op 7 december1959.
Hendrik, die nogal eens naar zijn dochter in Utrecht ging, is haar 2½ jaar later, op 15-6-1962 gevolgd. Beiden zijn, 83 jaar oud, op 'Oud Eik en Duin' te 's-Gravenhage begraven.
Bron: het Essay "50 jaar genealogie", geschreven door een een kleinzoon van Barend Hendrik.