Terug naar kaart

Het verhaal van Teunis Hendricus Ritman

Teunis Hendricus Ritman, is de op 27 juni 1903 te Leiden geboren zoon van Johan Adam Ritman en Maria Sophia Wilhelmina Vlasveld.
Op 13 mei 1932 trouwt de 29-jarige "bedrijfsleider in een wijnhandel" te's-Gravenhage met, de dan als departementsschrijver werkzame, in 's-Gravenhage wonende Agneta Johanna Schouten.
Agneta werd op 28 maart 1901 te 's-Gravenhage geboren als eerste kind van de in Leiden geboren gevangenbewaarder Jacobus Schouten (1871-1906) en van Cornelia Johanna Arendse.

Tot zover een verhaal dat op vele familieleden van toepassing had kunnen zijn. Maar bij het zoeken naar een antwoord op de vraag of de getuige bij de geboorte van Teunis; Teunis Hendricus Ritman, zoals aangenomen zijn grootvader is, kwam een 'groter' verhaal aan het licht. Een verhaal dat niet direct aan de familie Schouten is verbonden, maar toch te interessant is om niet verteld te worden.

Advertentie uit het Leidsch Dagblad van 13-11-1878. Deze Teunis Hendricus Ritman, geboren op 8 september 1838 te Schiedam, is in 1878 directeur van de aan de Baatstraat in Leiden gevestigde Gistfabriek en distilleerderij "De Valk".
Deze 'korenwijnstokerij' is opgericht in 1856 en wordt in september 1873 door Cornelis van der Zwet gekocht van J.C. Breukers jr. eigenaar sedert 1861.

De in 1878 nog in Schiedam wonende Teunis koopt in augustus 1885 voor 7.650,00 gulden een herenhuis met erf op de Breestraat 47. Voor die tijd een enorm bedrag dat alleen maar werd betaald voor de grootste woningen in de stad.
Dezelfde maand nog wordt hij lid (regent) van het bestuur van het "Evangelisch Luthers Wees- en Oudeliedenhuis" aan de Middelweg. Een instelling waar hij eerst als secretaris en later als president nog vele jaren aan verbonden zal blijven.

Onder zijn leiding, hij heeft het bedrijf inmiddels overgenomen, groeit het bedrijf gestaag. Vooral nadat in 1888 onder eigen naam het pas gedeponeerde jenevermerk 'Gentleman' wordt gelanceerd. Onduidelijk is of dit al eerder in de verkoop was of dat het bedrijf alleen voor derden en/of ook voor eigen rekening producten maakte.

In 1891 wordt gestart met de gemechaniseerde productie van Wener-gist, naar het voorbeeld van een bekende gistfabriek in Delft. In dat jaar is ook sprake van een compagnon, "T.H. Ritman & Co", wie daar mee wordt bedoeld is niet duidelijk. Pas in 1910 krijgt zijn compagnon een naam wanneer de firma word omgezet in een Naamloze Vennootschap en de beide compagnons de directie vormen van het nieuwe bedrijf.

In de jaren 1913-1919 wordt het bedrijf flink uitgebreid. Onder andere door aankoop en verbouwing van panden aan de Baatstraat 5-5a en aan de Langegracht 95-97, aan dit laatste adres is ook het kantoor gevestigd. Ook inwendig veranderd het nodige: regelmatig wordt er een Hinderwetvergunning afgegeven voor het bijplaatsen van elektromotoren.

Een advertentie uit het Leidsch Dagblad van 19 juli 1988.

Na deze periode trekt Teunis, hij is inmiddels tachtig jaar oud, zich terug uit de dagelijkse werkzaamheden, maar blijft nog wel vennoot en commissaris. Pas in december 1928 zal hij ook deze functie opgeven.
Op 1 september 1930 stopt ook Johan Adam met zijn werk als directeur, maar blijft verbonden als commissaris. Op dezelfde dag wordt zijn broer, Teunis Hendricus benoemd als adjunct-directeur. Niet voor lange tijd, reeds een half jaar later geeft Teunis deze baan al weer op, het waarom is niet duidelijk.

Kort daarna, in april 1931 vertrekt ook Johan uit het bedrijf en verhuist naar de Juliana van Stolberglaan te Den Haag. Daarna wordt het stil rond het bedrijf; al wordt wel duidelijk dat de crisis gevolgen heeft voor de verkoop van gist en drank, de omzet daarvan wordt steeds minder. Uiteindelijk zijn de vooruitzichten van het bedrijf dusdanig dat in 1936 tot verkoop van de bedrijfspanden en liquidatie van de vennootschap wordt overgegaan, een proces dat loopt tot in 1938, het jaar waarin de laatste gedeeltelijke betaling van het gestorte kapitaal op aandelen plaatsvind.

In september 1986 werd de bebouwing aan de noordzijde van de Baatstraat, waarin de chemische fabriek LILO gevestigd is geweest, gesloopt.
Voor de afbraak was reeds geconstateerd dat zich in de grond van het pand op het perceel dat kadastraal bekend is onder sectie B nr. 2832, vier stuks cilindervormige vaten bevonden met een diameter van respectievelijk 160, 190, 156 en 210 cm met een diepte variërend van 255 tot 205cm.
Interieur voormalige Branderij aan de Baatstraat.

Een van de gevonden deksels in de branderij.Op één der vaten lag nog een rond houten deksel in de vloer. In dat deksel bevond zich een vierkant luik en in het centrum hiervan een klein rond gat.
Sommige vaten bestonden uit één rij duigen met een breedte van circa 15 cm, andere uit een dubbele rij met daartussen een bitumenachtige substantie.
De vaten zijn voorzichtig ontgraven, ingetekend en gefotografeerd. Daarbij is gebleken dat de houten bodem van de vaten in de duigen was ingekroosd (in de verticale duigen is een sleuf gefreesd waarin de bodem viel), terwijl de vaten aan de buitenzijde voorzien waren van vier ijzeren banden. Kadastraal onderzoek wees uit dat aan het eind van de vorige eeuw in het pand een "branderij" was gevestigd.
Een bezoek aan het Nationaal Gedistilleerd Museum in Schiedam leerde dat het vaten betrof voor de opslag van alcohol, zogenaamde grondvaten. De aangetroffen vatconstructie was bekend. De normale constructie was een enkele rij planken, maar wanneer de vaten lek raakten werd hetzij de binnenzijde "bemetseld" met glazen plaatjes werd er een tweede vat "ingebouwd" waarbij de ruimte tussen de twee vaten met pek werd opgevuld.
Het museum had geen interesse om de Leidse vaten te behouden. De suggestie van het museum dat zich mogelijk in de grond tussen de vaten dan wel in de vaten zelf nog voorwerpen of leidingen zouden bevinden, werd niet bewaarheid.
Alle grondvaten zijn verwijderd en afgevoerd en op het terrein zullen woningen worden gebouwd.
Detail kaart H. J. L. van Campen, 1899.

Aan onderzoek naar de vorige bezitters van de branderij is, vreemd genoeg, niets gedaan. Wanneer dat wel was gebeurt, was ook duidelijk geworden dat de branderij niet alleen aan het 'einde van de vorige eeuw' bestond, maar pas bij het faillissement in 1936 het gehele complex is gekocht door de firma LILO ( LInoleum-Lijmen-Onderhoud ), voorheen LIPO, waarvan het kantoor was gevestigd op de Oude Vest.
In het bedrijf woedde op 18 november 1940 brand, door de Leidsche Courant werd dat als volgt bericht:

Halverwege het jaar 1944 verhuisde de fabriek van LILO naar Alphen aan den Rijn, een gebeurtenis die maar al te vaak voorkwam in de Leidse geschiedenis, er is daardoor niet veel industrie en nijverheid binnen de stad over gebleven.
Hoe het verder ging met het pand in de periode 1944-1986 is onduidelijk, mogelijk is het als pakhuis in gebruik geweest. Meer onderzoek naar de geschiedenis ervan had toch mogelijk moeten zijn. De panden in de Baatstraat dateren uit het begin van de 17e eeuw en hebben dus bijna 500 jaar mede het stadsbeeld bepaalt. Het is jammer dat zulk onderzoek wel plaatsvindt en heeft plaatsgevonden wanneer het bijvoorbeeld de patriciërswoningen aan het Rapenburg betreft. Daarmee wordt toch een eenzijdig beeld geschetst van de bewoners en de bewoningsgeschiedenis van Leiden.