Een droogscheerder of lakenbereider zorgde voor het afwerken van het laken. Hij kamde de stof en haalde de harige wolvezeltjes eruit. De uitstekende haartjes knipte hij met een speciale schaar af zodat de stof een glad oppervlak kreeg.
In zijn werkplaats, die waarschijnlijk direct achter de voordeur ligt, bevindt zich een houten stang die aan het plafond is vastgemaakt. Daarover hangt hij de lakens. Hij probeert eerst met een kaard harige wolvezels uit de vilten lakens te halen. Op de scheerdis, een schuine werkbank, worden uitstekende plukjes haar met een grote schaar afgeknipt. Tenslotte pakt hij zijn strijkborstel of zijn friseerbout waarmee hij het laken glad strijkt. Bij zijn werk wordt hij geholpen door een droogscheerdersknecht, een leerling droogscheerder.
Afvalwol en vezels worden door hem onder andere gebruikt om kussens te vullen. Vanuit de werkplaats, zijn pakhuis of winkel verkoopt hij zijn lakens aan opkopers en aan particulieren.
Bron: De Haagse tijdlijn
In het zuiden van Nederland werd droogscheerder ook gebruikt in de zin van: grappenmaker, droog-komiek.
In samenstellinge komt het voor als:
Droogscheerdersgast (”Soo wanneer in eenige ofte meer der voorsz Steden, eenige muyterye door de Laecken-bereyders ofte Droochscheerders Gasten mochte komen te ontstaen,” Gr. Placaetb. 1, 1176 [1638]; ”Dat door alle meesters lakenbereyders aan hare droogscheerders gasten, sal gereekent ende betaalt worden een egalen tyd ende loon,” Utr. Placaatb. 3, 767 a [1696])
droogscheerdersgild (Het) (”Laken-bereyders of Droog-scheerders Gild,” Handv. v. Amst. 1349 a [1682]; ”Onder de oudste Gilden deezer Stede, tellen wy ook het Lakenbereiders- en Droogscheerders-Gilde, waarmede, van ouds, de Weevers, Vullers en Verwers der wollen Lakenen vereenigd plagten te zyn,” WAGEN., Amst. 2, 437 b)
droogscheerderskaarde (”Een Droogscheerders Kaarte-Baal,” Keuren v. Haerlem 2, 42 a [1700])
droogscheerdersknecht (”Dat van nu voortaen alle de Droogscheerders Knechts, die eenig werck soecken, haer aen de Gilde-Knecht sullen hebben te addresseren,” Handv. v. Amst. 1348 b [1638]
droogscheerderspakhuis (”In een Droogscheerders, of Lakenbereiders Pakhuis,” V. MIERIS, Beschr. v. Leyd. 104 b)
droogscheerdersschaar , uit één stuk gebogen schaar met rechthoekig afgesneden uiteinden; ook als figuur in de heraldiek (”Niemant sal voortaen het ambacht van droogh-scheerders-schaer-maecken binnen dese Stadt mogen doen …, dan aen de uyterste grachten ofte straten omtrent deser Stede Vest-wallen”, Keuren v. Leyd. 48)
droogscheerderswinkel (”By eene uitvoerige Keure van … 1765, heeft het Geregt orde gesteld tegen het vuilverklaaren van Droogscheerders winkels,” WAGEN., Amst. 2, 440 a).
Bron: Historische woordenboeken