VERKLARENDE WOORDENLIJST

Gebruikte afkortingen en verwijzingen:
* , een asterix achter een woord houdt in dat de betekenis van dat woord elders in dit overzicht wordt beschreven.

DTB, Doop-, Trouw- en Begraafregister(s), de 'voorlopers van de burgerlijke stand'.
mc, bij militieregister, Militie-Commissaris, de officier die aan het hoofd stond van het inschrijfbureau.
vr, vrouwelijk.

Direct naar: C t/m P  R t/m W 

A

Aanspreker, beroep: een persoon, die de familie en vrienden van de overledene ter begrafenis nodigt, diens dood aan de huizen aanzegt en verder met de bediening der begrafenis is belast. Hij wordt ook nodiger, lijkbidder of aanzegger genoemd. De titel "aanspreker" is van de vroegere gilden afkomstig. Iedere gildeknecht was de aanspreker van zijn gilde. Bij de lijkstatie ging hij, als leider van de rouwstoet, vóór de baar uit. Later, toen in de grote steden men dikwijls geen lid meer was van een gilde, waren er andere personen nodig om het werk te verrichten. En hoewel het eigenlijk geen "aan spreken" meer was, maar een bekendmaken, bleef de oude titel toch in zwang.

Aardwerk, Aardwerk is het verwerken van aarde of grond ten behoeve van huizenbouw, dijken, sloten/kanalen, vestingwerken enz.

Aardwerker, beroep: iemand die aardwerk* verricht. Een aardwerker is een arbeider, die grondwerk verrichtte. Tegenwoordig grondwerker genoemd. Het was een zwaar en slecht betaald handwerk. Bij het graven van bijvoorbeeld een bouwput stond men dikwijls tot aan de enkels in het grondwater. De benaming aardwerker was tot ver in de negentiende eeuw nog in gebruik.

B

Baaij, ook: baai, een dik en grof weefsel, een op molton lijkend flanel. Hoofdzakelijk gebruikt voor het vervaardigen van onderkleding.

Baaijwerker, beroep ook: baaiwerker, iemand die kleding vervaardigede van de stof baaij*, een baaijspinner of baaijwever.

Biersteker, beroep, iemand die als zelfstandige in een brouwerij "het bier steekt", tapt uit een vat en het verkoopt aan klanten. Het was in die tijd aan brouwers namelijk verboden om direct vanuit de brouwerij aan de consument te leveren, op deze wijze werd het verbod omzeilt.

Blauwverver, beroep, iemand die "In de nijverheid aan stoffen eene blauwe tint geeft door ze te dompelen in een vocht, dat eene blauwe kleurstof bevat. De beste wijze om, door Indigo, Zijde, Gaaren, Katoen, Wol en Laken, blaauw te verwen".

Bleeker, beroep (meestal mannelijk) ook bleker: wasbaas of wasman. Vrouwen zijn bleeksters. Zie ook Bleekerij*, oorspronkelijk iemand die zich bezighield met het bleken of reinigen van linnen, lijnwaden, garens en kleding. Meer specifiek: Garenbleker; Kleerbleker; Linnenbleker en Lijnwaadbleker.

Bleekerij, bedrijf, ook blekerij; verouderde benaming voor een bedrijfsmatig gevoerde wasserij-inrichting. Tegenwoordig gewoon wasserij genoemd.

Boezel, wollen stof, genoemd naar de bestemming, voornamelijk het vervaardigen van schorten of voorschoten; boezelaars.

Boezelwerker, beroep, ook: boezelwever, iemand die schorten of voorschoten (boezelaars) vervaardigt of bewerkt.

C

Camelot, Frans: stof van kameel- en geitenhaar. In Nederland grein* genaamd, camelotwever: greinwever*.

Chemigraaf, beroep: iemand die in koper of zink etst door middel van chemische procedures.

Corsaai, ook: Korsaai. Karsaai. grove, korte kamwol, dikker da laken..

Corsaaiwerker, beroep, iemand die de stof corsaai* samensteld of bewerkt..

Dagloner, beroep: ook daggelder, iemand die voor dagloon werkt, mat name landarbeiders, die zich verhuurden voor allerlei boerenwerk zoals spitten, ploegen, zaaien, maaien, enz.

Die, Latijn: dag. In documenten ook Eodum die, dezelfde dag.

Droogscheerder , beroep, lakenbereider, iemand die het ruwe laken ontdeed van wolpluizen en vezels en het gladstreek.

Dubbelaar, Dubbelaarster, beroep, iemand die 'dubbelde', voeringen in kledingstukken naaide.

Eschendorf, ook Kiebitsheide, dorp in de Duitse provincie Steinfurt in Noordrijn-Westfalen, tegenwoordig onderdeel van de stad Rheine, gelegen aan de Eems. Rheine was in het begin van de 20e eeuw een belangrijk textielcentrum, waar veel vraag was naar, en werk voor, Nederlandse vaklieden.

In den vergulden Turk, Beeldbank Erfgoed Leiden en Omstreken, GN 006119, uitsnede. Fraamwerker, beroep, iemand die met behulp van een fraam, een kousenweeftoestel, kousen vervaardigde.

Grein, een stof, een combinatie van zijde met kamelen- of geitenhaar en wol.
Voor de betere kwaliteit grein werd gebuik gemaakt van het haar van de Angorageit, dat werd ingevoerd uit Turkije. Vanwege het belang daarvan, maar ook van de hoge inkomsten die dat opleverde, is dat door de broers le Pla, lakenkooplieden, tot uitdrukking gebracht op hun woning. Het betreft het huis "In den vergulden Turk" aan de Breestraat 84, gedurende een lange tijd onderdeel van het voormalige warenhuis van Vroom en Dreesman. In het beeldhouwwerk van de timpaan is verbeeld hoe de familie aan haar geld kwam. Naast de verbeelding van de handel met Turkije is er een Angorageit op afgebeeld.

Greinwerker, beroep, iemand die de greingarens samenstelde en bewerkte.

Greinwever, beroep, iemand die van grein stoffen weefde.

Hekel, werktuig, een blok met ijzeren pennen waarover bossen vlas of hennep werden getrokken om losse vezes te verkrijgen.

Hekelaar, beroep, iemand die met behulp van een hekel* vlas of hennep kamt.

Kramer, ook: Kremer, beroep, orspronkelijk het verkopen van waren in het klein.
In het Handvest van Amsterdam 13a (1571) staat: "Te doen ofte hanteren eenige van de neringen, hier na verklaart ende gespecificeert, te weten, Kramerije, Vettewarije, Laken-verkoopen, enz."
Men kende diverse kramers, o.a. de boterkramer, die handelde in boter. In de keuren van Haerlem 2, 81 a staat o.a. "Dat …. Geen Boter-Kramers of Kommeny luyden zullen vermogen, met Vaten of Tonnen …. Boven de 19 Pond Boter te gelyk aan één Persoon uyt te slaan.
Andere voorbeelden zijn:
de brillenkramer, die brillen op de markten verkocht,
de glazenkramer, die handelde in glaswerk,
de ijzerkramerij
de modekramerij en
de marskramer, die met de mars (soort draagmand) op zijn rug bij zijn (potentiele) klanten langs ging

Kuiper , beroep, iemand die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigde.

Laken, effen wollen stof, vervaardigd van fijne, vooral Engelse kamwol, vooral gebruikte voor duurdere bovenkleding en uniformen. Door de vele bewerkingen die deze stof moest ondergaan zijn vele beroepen hieraan verbonden

Lakennopster, beroep, meestal uitgeoefend door vrouwen. De lakense* stof werd in een bepaalde periode van het produktieproces ontdaan van knopen en andere, uitstekende onregelmatigheden, de zogenaamde noppen. Deze werden door de nopsters afgeknipt, zodat een mooie, egale stof ontstond.

Lonneker, dorp in Overijssel op 01-05-1934 opgegaan in de gemeente Enschede.

Mandenmaker , beroep, ook: mandenvlechter of korver is een ambachtsman die vlecht met allerlei natuurlijke materialen zoals wilgentenen, rotan, stro of rietstengels.

Meui, tante.

Modo, Latijn: onlangs, kortgeleden. Wanneer voorafgegaan door solvit*; te lezen als: hij/zij heeft laatstelijk betaald.

Passementwerker , beroep: ook boordwever en boordselwever, vr. passementmaakster, iemand die belegsels, borduurwerk, tressen, of garnering van goud- of zilverdraad vervaardigt, voor op kleding.

R

Rijglijf, ook keurslijf, voormalig onderkledingstuk, inzonderheid van vrouwen, doch ook van mannen, vervaardigd uit stevig doek en baleinen en van rijgsluiting voorzien. Thans vervangen door het korset.

Rijglijfmaker, beroep, ook keurslijfmaker, iemand die rijglijven (zie: Rijglijf *) vervaardigde.

Sajet, tot garen gesponnen wol, dit spinnen wordt twijnen* genoemd, zie daar.

Sajetverver, beroep, iemand die gespecialiseerd was in het verven van sajet *.

Sajetwerker, beroep, iemand die gespecialiseerd was in het werken met of het verwerken van sajet *.

Schrobbel, gereedschap: ijzeren werktuig om wol te kammen, ook wolkam* genoemd.

Schrobbelaar, beroep, iemand die met behulp van een schrobbel*; de ruwe wol kamde om het gereed te maken voor het spinnen.

Sigarenmaker , beroep, iemand die sigaren maakt, als zelfstandig werkende of als arbeider in een sigarenfabriek.

Slootmaker , beroep, ook: slotmaker, iemand die sloten maakt, een sloten- en sleutelmaker.

Historische kaart en stadsgezicht van Sloten (2) in 1664. Foto Wikipedia.nl Sloten (1), gemeente in Noord-Holland. Per 1 januari 1921 opgegaan in de gemeente Amsterdam.

Sloten (2), Fries: Sleat, voormalige vestingstad in de gemeente Gaasterland-Sloten in Friesland. Per 1 januari 2014 opgegaan in de gemeente De Friese Meren.

Solvit, Latijn: hij/zij heeft betaald.

Stieren, werkwoord, sturen, met name van een vaartuig. Komt nog voor in de samenstelling (iets) bestieren.

Stierman, beroep, mannelijk persoon die een vaartuig bestuurt.

Stoelenmatter, ook: stoelenmaker, stoelenwinder, beroep, vervaariger en reparateur van met behulp van biezen vervaardigde stoelzittingen, het was geen rijk makend beroep. Dit beroep komt ook tegenwoordig nog voor.

Tabakskerver, beroep, iemand die tabaksbladeren kerft, in repen snijdt. Eertijds voor het vervaardigen van pijptabak en later vooral ten behoeve van de sigarenmakerij.

Twijnen, een enkele gesponnen draad is vaak te dun of te zwak, daarom moet na het spinnen getwijnd worden. Twijnen is het in elkaar draaien van tenminste twee draden. Dit twijnen gebeurde oorspronkelijk met het spinnewiel, in de industrie met twijnmachines. Als gesponnen garens in dezelfde richting als de twistrichting worden samengetwijnd ontstaat een harde, levendige en sterke twijn bijvoorbeeld voor naaigarens. Voor kledingtoepassingen werd meestal in omgekeerde richting getwijnd om zachtere draden te krijgen.

Twijnster, beroep (meestal vrouwelijk), iemand die twijnt, draden in elkaar draait. Zie ook: twijnen*.

Ut supra, Latijn: als boven, als voren.

Vachtenbloter, ook vachtenploter, beroep (mannelijk), iemand die schapenvachten "blootte", de wol er afhaalde.

Vachtenblotersknecht, beroep, hulp van een vachtenbloter, vaak een leerling.

Vellenbloter, vachtenbloter*, zie daar.

Veur, dorp gelegen tussen Voorschoten en Voorburg, ook genoemd 'Noordzijde van den Leijdschen dam', op 1 januari 1812 vormde het samen met het dorp Stompwijk de gemeente Leidschendam. In 1817 werd het een zelfstandige gemeente, die in 1938 weer opging in Leidschendam. Vanaf 2002 de gemeente Leidschendam-Voorburg.

Vrijenban, ook Vrijeban, dorp oorspronkelijk gelegen nabij Delft, maakte gedurende de periode 1833-1921 onderdeel uit van respectievelijk de gemeenten: Biesland, Abtsregt en Ackersdijk en Vrouwenregt. Vanaf 1921 opgegaan in de gemeente Delft.

Waagwerker, beroep ook: waagman, waagknecht, arbeider bij de waag die behulpzaam was bij het wegen en het uit- en inladen van de verschillende koopmansgoederen.

Warmoezier, beroep, vr. warmoezierster, oorspronkelijk iemand die warmoeskruiden, bladgroenten, teelde en/of verkocht. Later ook in bredere zin gebruikt voor wat wij nu een tuinder of teler noemen.

Wieldraaier, beroep, persoon, werkzaam in een lijnbaan met als functie het draaien van het wiel waardoor de touwstrengen om elkaar werden gedraaid.

Wolkam, ijzeren gereedschap dat door een wolkammer werd gebruikt om de wol te ontwarren. Zie ook Schrobbel*.

Wolkammer, beroep, iemand die met behulp van een wolkam de ruwe wolvezels ontwarde. Zie ook Schrobbelaar*.

Wolwasser, beroep, iemand die na de eerste sortering van de wol, soms los, soms ook in de vorm van schapenvellen, de wol van het ergste vuil ontdoet door deze te wassen. Vroeger gebeurde dat in de stadsgrachten.